Ezra 9

1Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israëls, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de Kanaänieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten.
 volken dezer landen, Die in de heidense gruwelen der afgoderij bleven steken, aan welken God, Deu 7:2-3 , enz. en elders, zijn volk uitdrukkelijk verboden had te huwelijken.
2Want zij hebben van hun dochteren genomen voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben het heilig zaad met de volken dezer landen; ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest in deze overtreding.
 heilig zaad Dat is, heilig geslacht, dat Israël was vanwege het verbond, dat God met Abraham en zijn zaad gemaakt had. Vergelijk Gen 6:2 ; 1Co 7:14 .
,
 overheden Of, regenten, magistraten, voorstanders.
,
  eerste geweest Hebbende alzo anderen een kwaad exempel gegeven.
3Als ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar mijns hoofds en mijns baards uit, en zat verbaasd neder.
 scheurde ik Zie Gen 37:29 .
,
 trok Niet uit vertwijfeling of superstitie [verboden Lev 19:27 ] maar uit overgrote droefenis en onststeldheid over dezen gruwel.
,
 verbaasd Of, eenzaam.
4Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden van den God Israëls beefden, om de overtreding der weggevoerden; doch ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer.
 die voor de woorden Dat is, die den Heere en zijn woord van harte vreesden; vergelijk Isa 66:2 , Isa 66:5 .
,
 weggevoerden; Hebreeuws, der wegvoering; als boven, en elders dikwijls.
,
 avondoffer Zie Exo 29:39 , Exo 29:41 ; Num 28:4 .
5En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieën, en breidde mijn handen uit tot den Heere, mijn God; 6En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
 tot aan den hemel Vergelijk 2Ch 28:9 .
7Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage. 8En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den Heere, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
 ontkoming Dat is, enigen die ontkomen zijn, alzo vs.13-15.
,
 nagel Dat is, enige vastigheid van onzen staat. Vergelijk Isa 22:23 .
,
 heilige plaats, Hebreeuws, in de plaats zijner heiligheid.
,
  ogen te verlichten, Dat is, om ons te verkwikken. Vergelijk 1Sa 14:27 , 1Sa 14:29 .
,
 levens Dat is, herstelling, verkwikking, dat wij [om zo te zeggen] onzen adem wat mogen halen, een weinig oponthoud.
9Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der koningen van Perzië, dat Hij ons een weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen, en de woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem.
 geneigd Gelijk boven, Ezr 7:28 .
,
 woestigheden Om het vervallen huis Gods en den godsdienst te herstellen.
,
 omtuining Of, muur, als om de wijngaarden van losse stenen pleegt opgehoopt te worden; hij wil zeggen: dat God hen enigszins begonnen had te verzekeren tegen de omliggende vijanden.
10En nu, wat zullen wij zeggen, o onze God! na dezen? Want wij hebben Uw geboden verlaten, 11Die Gij geboden hadt door den dienst Uwer knechten, de profeten, zeggende: Het land, waar gijlieden inkomt, om dat te erven, is een vuil land, door de vuiligheid van de volken der landen, om hun gruwelen, waarmede zij dat vervuld hebben, van het ene einde tot het andere einde, met hun onreinigheid.
 dienst Uwer knechten, Hebreeuws, hand.
,
  vuil land, Hebreeuws, een land der afzondering; een gelijkenis van een vrouw, of iemand anders, die om enige onreinheid van der mensen gezelschap wordt afgezonderd; zie Lev 12:2 ; Num 19:9 , enz.
,
 van het ene einde Hebreeuws, van mond tot mond; dat is, overal, van het ene einde tot het andere, of alzo, dat de ene onreinheid op de andere geduriglijk gevolgd is. Vergelijk 2Ki 10:21 , en 2Ki 21:16 .
12Zo zult gij nu uw dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken, tot in eeuwigheid; opdat gij sterk wordt, en het goede des lands eet, en uw kinderen doet erven tot in eeuwigheid.
 vrede Dat is, hun welstand; zie Deu 23:6 .
,
 best Hebreeuws, goed.
,
  eeuwigheid Zie Gen 17:1 .
13En na alles, wat over ons gekomen is, om onze boze werken, en om onze grote schuld, omdat Gij, o onze God! belet hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons een ontkoming gegeven, als deze is;
 te onder Gelijk Gij ons hadt gedreigd Deu 28:43 . Anders, Gij hebt [U, of uw toorn, uw roede] teruggehouden beneden onze ongerechtigheid; dat is, Gij hebt ons minder gestraft dan wij wel verdiend hadden met onze zonden.
14Zullen wij nu wederkeren, om Uw geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de volken dezer gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij? 15O Heere, God van Israël! Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand, die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks.
 rechtvaardig; Die zijn verbondsbeloften houdt, om des Messias' wil, die uw rechtvaardigheid voor des volks zonden zal voldoen, blijkende zulks daaruit, dat wij ontkomen zijn, hoewel beladen met een grote schuld, ten aanzien van welke wij voor U niet zouden kunnen bestaan, zo Gij met ons naar onze verdienste wildet handelen. VergelijK Neh 9:8 , enz.
,
 om zulks Anders, met zulks.
Copyright information for DutSVVA